3.1 Introductie
In dit hoofdstuk is er aandacht voor de veranderinterventies die zijn ingezet in relatie tot het praktijkvraagstuk en haar oplossingsrichting, de benodigde praktijkontwikkeling verwoord in een beschrijving van de veranderpotentie binnen de praktijkcontext, opbrengsten, interventies en een beschrijving van toekomstige veranderkundige interventies die relevant lijken.
In een ideale droomwereld hebben jongeren volledige inspraak op hun eigen jeugdbeleid en worden ze oprecht betrokken en serieus genomen, ongeacht hun persoonlijke en culturele achtergrond. Jongeren en het jongerenwerk zijn meer zichtbaar en zijn zich er bewust van op welke wijze zij jeugdparticipatie kunnen professionaliseren. De opgave is om erachter te komen welke elementen nodig zijn om deze droom te kunnen realiseren. Een goede analyse van de wijze waarop het zou werken, met het besef dat iedereen op een andere manier naar de werkelijkheid kijkt en dat een deel van de veranderkundige complexiteit in die diversiteit zit: denken vanuit een subject-objectstandpunt. Er is namelijk sprake van diverse complexiteiten: een sociale complexiteit, een inhoudelijke en een morele complexiteit. Een gezamenlijk vertrekpunt vinden is wenselijk om de sociale complexiteit beter te kunnen begrijpen. De uitdaging ligt onder andere in het samenbrengen van diverse jongeren en professionals vanuit het jongerenwerk, maar ook vanuit het management en andere afdelingen van onze organisatie. Tevens is het van belang dat alle partijen op de hoogte zijn van het belang van jeugdparticipatie en waarom hun deelname cruciaal is in de samenleving. De vraag is wat we allen belangrijk vinden: wat zijn de denkverschillen en overeenkomsten? Overall gezien gaat het om het creëren van draagvlak om de droom te realiseren (Van den Nieuwenhof, 2013). Zonder aanwijsbare coördinatie via een proces van zelforganisatie, kan een simpele interactie van diverse delen vanuit de complexiteit tot onverwachte en volledig nieuwe patronen leiden in het grotere geheel. Veranderen begint vaak bij jezelf (Eijnatten, 2002).
In een ideale droomwereld hebben jongeren volledige inspraak op hun eigen jeugdbeleid en worden ze oprecht betrokken en serieus genomen, ongeacht hun persoonlijke en culturele achtergrond. Jongeren en het jongerenwerk zijn meer zichtbaar en zijn zich er bewust van op welke wijze zij jeugdparticipatie kunnen professionaliseren. De opgave is om erachter te komen welke elementen nodig zijn om deze droom te kunnen realiseren. Een goede analyse van de wijze waarop het zou werken, met het besef dat iedereen op een andere manier naar de werkelijkheid kijkt en dat een deel van de veranderkundige complexiteit in die diversiteit zit: denken vanuit een subject-objectstandpunt. Er is namelijk sprake van diverse complexiteiten: een sociale complexiteit, een inhoudelijke en een morele complexiteit. Een gezamenlijk vertrekpunt vinden is wenselijk om de sociale complexiteit beter te kunnen begrijpen. De uitdaging ligt onder andere in het samenbrengen van diverse jongeren en professionals vanuit het jongerenwerk, maar ook vanuit het management en andere afdelingen van onze organisatie. Tevens is het van belang dat alle partijen op de hoogte zijn van het belang van jeugdparticipatie en waarom hun deelname cruciaal is in de samenleving. De vraag is wat we allen belangrijk vinden: wat zijn de denkverschillen en overeenkomsten? Overall gezien gaat het om het creëren van draagvlak om de droom te realiseren (Van den Nieuwenhof, 2013). Zonder aanwijsbare coördinatie via een proces van zelforganisatie, kan een simpele interactie van diverse delen vanuit de complexiteit tot onverwachte en volledig nieuwe patronen leiden in het grotere geheel. Veranderen begint vaak bij jezelf (Eijnatten, 2002).
3.2 Veranderpotentieel
Donkers ziet het veranderkundig handelen als een verstrengeling van drie bronnen. Hij heeft het over een bron van kennis vanuit de periode van de verlichting en de invloeden daarvan, de radicale wending naar het subject en het geloof in een maatschappelijke rechtvaardigheid en emancipatie. Vanuit de verlichting en de invloeden daarvan, is er een kernwaarde ontstaan die het de onthechte menselijke rede mogelijk maakt om rationeel en moreel verantwoord te handelen, los van subjectieve willekeur. Bij de radicale wending naar het subject wordt het veranderen begrepen als een zelfregulerend proces dat verwijst naar de innerlijke wereld van de persoon, naar emoties, naar bewuste en onbewuste motivaties, naar intuïtie, naar authenticiteit, naar spontaniteit, naar ontvankelijkheid voor lijden en naar ervaringsbekwaamheid. De maatschappelijke rechtvaardigheid en emancipatie geeft veranderen weer als een individueel en collectief proces van emancipatie, dat gericht is op het creëren van meer rechtvaardige verhoudingen in onze samenleving en een verantwoorde afstemming op de natuurlijk omgeving (Donkers, 2017).
De veranderbaarheid van bijvoorbeeld de jongerenraad ligt op het gebied van inspraak, zeggenschap, verwachtingen en afstemmen. Het is vaak onduidelijk welke groepen jongeren binnen de organisatie benaderd kunnen worden voor een specifieke vraag of opdracht. Het is bijvoorbeeld opgevallen dat het voor netwerkpartners regelmatig onduidelijk is of hun specifieke vraag aansluit op de behoeften en wensen van de jongerenraad. Andersom is het voor de jongeren onduidelijk wat er van hen verwacht wordt. Dit heeft ermee te maken dat er geen juiste afstemming is op welke frequentie en welk niveau van participatie er gecommuniceerd en gehandeld wordt. De zender en ontvanger bereiken elkaar niet op de juiste frequentie, er is vooral ruis. Jongeren raken gefrustreerd, omdat ze niet goed begrepen worden. Ze verwachten dat er ruimte is om mee te beslissen, terwijl de jongeren in de praktijk meestal benaderd worden om alleen mee te praten. Op dit gebied is er spanning, omdat de jongeren in het onderzoek hebben aangegeven dat ze juist mandaat willen op het gebied van jeugdbeleid. De jongeren verlangen naar, zoals Donkers het aangeeft, een rechtvaardigere verhouding in de mate van zeggenschap en inspraak. De participatieladders van Hart, Egg en Fielding zijn uitstekende modellen om de verwachtingen rondom jeugdparticipatie af te stemmen (Ponte & Verbeek, 2014). Een mogelijke interventie voor de jongeren is om zich de diverse vormen van jeugdparticipatieladders eigen te maken en op basis daarvan te bepalen of een uitnodiging met een bepaald vraagstuk aansluit op de eigen behoeften en wensen. Vanuit de rol als coach van de JRA is de jongeren een korte presentatie gegeven over de diverse modellen en ladders omtrent jeugdparticipatie. De opbrengst was dat de jongeren zeer enthousiast en verrast waren en zelf met het idee zijn gekomen om de opgedane kennis door te geven aan andere jongeren. Ze weten nu beter wat hun rol en positie vanuit jeugdparticipatie is en staan nu sterker in hun schoenen. De volgende stap is om hun nieuw verworven kennis te exploiteren, door praktisch op pad te gaan en hun kennis en ervaringen te delen in hun vriendenkring, op school, stage, werk of in gesprek met een wethouder. Met het oog op de hoofdvraag kan deze stap ervoor zorgen dat er meer begrip komt voor de noodzaak van jeugdparticipatie, met name vanuit het jongerenwerk.
De veranderbaarheid van bijvoorbeeld de jongerenraad ligt op het gebied van inspraak, zeggenschap, verwachtingen en afstemmen. Het is vaak onduidelijk welke groepen jongeren binnen de organisatie benaderd kunnen worden voor een specifieke vraag of opdracht. Het is bijvoorbeeld opgevallen dat het voor netwerkpartners regelmatig onduidelijk is of hun specifieke vraag aansluit op de behoeften en wensen van de jongerenraad. Andersom is het voor de jongeren onduidelijk wat er van hen verwacht wordt. Dit heeft ermee te maken dat er geen juiste afstemming is op welke frequentie en welk niveau van participatie er gecommuniceerd en gehandeld wordt. De zender en ontvanger bereiken elkaar niet op de juiste frequentie, er is vooral ruis. Jongeren raken gefrustreerd, omdat ze niet goed begrepen worden. Ze verwachten dat er ruimte is om mee te beslissen, terwijl de jongeren in de praktijk meestal benaderd worden om alleen mee te praten. Op dit gebied is er spanning, omdat de jongeren in het onderzoek hebben aangegeven dat ze juist mandaat willen op het gebied van jeugdbeleid. De jongeren verlangen naar, zoals Donkers het aangeeft, een rechtvaardigere verhouding in de mate van zeggenschap en inspraak. De participatieladders van Hart, Egg en Fielding zijn uitstekende modellen om de verwachtingen rondom jeugdparticipatie af te stemmen (Ponte & Verbeek, 2014). Een mogelijke interventie voor de jongeren is om zich de diverse vormen van jeugdparticipatieladders eigen te maken en op basis daarvan te bepalen of een uitnodiging met een bepaald vraagstuk aansluit op de eigen behoeften en wensen. Vanuit de rol als coach van de JRA is de jongeren een korte presentatie gegeven over de diverse modellen en ladders omtrent jeugdparticipatie. De opbrengst was dat de jongeren zeer enthousiast en verrast waren en zelf met het idee zijn gekomen om de opgedane kennis door te geven aan andere jongeren. Ze weten nu beter wat hun rol en positie vanuit jeugdparticipatie is en staan nu sterker in hun schoenen. De volgende stap is om hun nieuw verworven kennis te exploiteren, door praktisch op pad te gaan en hun kennis en ervaringen te delen in hun vriendenkring, op school, stage, werk of in gesprek met een wethouder. Met het oog op de hoofdvraag kan deze stap ervoor zorgen dat er meer begrip komt voor de noodzaak van jeugdparticipatie, met name vanuit het jongerenwerk.
3.3 sociale innovatie
Volgens Ibrahim is sociale innovatie het genereren van nieuwe individuele en collectieve vermogens voor de herconfiguratie van ongelijke machtsverhoudingen en het bevorderen van aan de basis duurzame institutionele hervormingen (Ibrahim, 2017). Sociale innovatie bevorderd participatie en draagt bij aan de empowerment van burgers (Gabriel, 2014). De decentralisatie heeft er voor gezorgd dat op diverse niveaus sociale innovatie gewenst is. De decentralisatie omvat enerzijds een complexe overgang van verantwoordelijkheden en financiën van het Rijk naar de gemeenten en anderzijds een verandering in de inhoudelijke werkwijze van professionals. Bij de decentralisatie spelen drie soorten vraagstukken een rol, namelijk het stelsel, de organisatie en de uitvoering. In het stelsel is er sprake van onder andere afspraken tussen bestuurslagen, budgetverdeling(systemen), wet- en regelgeving, besturing en toezicht (governance). In de organisatie gaat het onder andere om effecten, strategie, sturing, interactie, inkoop en verantwoording. In de uitvoering is er sprake van veranderingen in onder andere competenties, werkwijze, dienstverlening en interactie met de burger/cliënt. De veranderingen bij de drie soorten vraagstukken onderscheiden we in twee soorten processen: transitie en transformatie. De verantwoordelijkheid voor het transitieproces ligt vooral bij de gemeenten, provincie en rijksoverheid met steun van brancheorganisaties en kennisinstituten.
De verantwoordelijkheid voor het transformatieproces ligt vooral bij de gemeente, instellingen, professionals en burgers: de uitvoeringspraktijk op lokaal en/of regionaal niveau. Van de gemeenten wordt verwacht dat zij met hun lokale partners in het stadium van transitie op allerlei manieren aan de slag gaan met het concretiseren van de transitie door te experimenteren, en proeftuinen en pilots te houden (Transitiebureau, 2012).
Uit het onderzoek, de staat van jeugdparticipatie in Nederland 2016 van Verwey-Jonker, blijkt dat vele gemeenten in Nederland moeite hebben om jongeren gemotiveerd en betrokken te houden. De helft van de gemeenten worstelt met de spanning tussen het vaak langdurige tijdsbestek van beleidstrajecten en de dynamiek van de leefwerelden van jongeren. Tevens ervaren ze dat de organisatievorm en taal van de jongeren afwijkt van die van de overheid. De arbeidsintensiteit van jeugdparticipatieprojecten en de snel wisselende jongeren zien vele gemeenten als een obstakel (Verwey-Jonker, 2016).
De conclusie van het onderzoek is dat gemeenten anno 2016 meer aan jeugdparticipatie doen en op ‘hogere niveaus’: het daadwerkelijk invloed geven aan jeugdigen. Er lijkt een besef te zijn dat beleid maken niet meer zonder burgers kan. De bewustwording van het belang van beleidsgerichte participatie groeit en is ook onderdeel geweest van het transformatieproces.
Deelnemers aan een expert meeting in het Verwey-Jonker onderzoek, stelden dat jeugdparticipatie niet iets is dat vanzelf gaat: een budget en goede aansturing zijn belangrijk. De grootste rol speelt de gemeente zelf, maar de welwillendheid en het engagement vanuit jeugdigen moet als factor zeker niet onderschat worden. Om de huidige knelpunten om te zetten naar kansen is het vooral belangrijk om binnen een gemeente een gedeelde visie te hebben op
jeugdparticipatie en wat men hiermee wil bereiken. Ingewikkeld hierbij is dat jeugdparticipatie vaak onder verschillende wetten en beleidsafdelingen valt: passend onderwijs, jeugdwet en jeugdzorg hebben met verschillende partijen van doen maar werken met en voor dezelfde doelgroep. Daarnaast moet er meer aandacht komen voor het ‘leren van elkaar’. Met name daar waar het werkvormen betreft die gericht zijn op het werven, bereiken en vasthouden van bepaalde groepen jeugdigen. Er bestaan al veel initiatieven en er is veel kennis over dit onderwerp. Door jeugdparticipatie op de landelijke agenda te zetten en door te zorgen voor een betere samenwerking, afstemming en communicatie tussen gemeenten, organisaties en het onderwijs, kunnen er grote stappen gezet worden om jeugdparticipatie een structurele en duurzame plek te geven in het gemeentelijk beleid. Voor het jongerenwerk ligt er een belangrijke mogelijke opdracht om dit proces te ondersteunen (Clarijs, 2015).
De goedkoopste en meest effectieve manier om te innoveren is om naar het buitenland te kijken. Ons Nederlandse jeugdstelsel is vergeleken met dat van andere Europese landen veel minder gericht op de vrije tijd van de jeugd. Voor vele Europese landen is de vrije tijd van de jeugd hét aanknopingspunt voor jeugdbeleid. Tevens is zelfs voor de Europese Unie en de Raad van Europa het derde milieu het eerste oriëntatiepunt. Het jongerenwerk kan vanuit dit perspectief de koers uitzetten om aandacht te vragen voor het derde milieu, waar jongeren lid zijn van een werkgroep, jeugdraad of platform. Er liggen grote kansen voor een transformatie naar een effectiever en duurzaam lokaal jeugdbeleid (Clarijs, 2017).
De verantwoordelijkheid voor het transformatieproces ligt vooral bij de gemeente, instellingen, professionals en burgers: de uitvoeringspraktijk op lokaal en/of regionaal niveau. Van de gemeenten wordt verwacht dat zij met hun lokale partners in het stadium van transitie op allerlei manieren aan de slag gaan met het concretiseren van de transitie door te experimenteren, en proeftuinen en pilots te houden (Transitiebureau, 2012).
Uit het onderzoek, de staat van jeugdparticipatie in Nederland 2016 van Verwey-Jonker, blijkt dat vele gemeenten in Nederland moeite hebben om jongeren gemotiveerd en betrokken te houden. De helft van de gemeenten worstelt met de spanning tussen het vaak langdurige tijdsbestek van beleidstrajecten en de dynamiek van de leefwerelden van jongeren. Tevens ervaren ze dat de organisatievorm en taal van de jongeren afwijkt van die van de overheid. De arbeidsintensiteit van jeugdparticipatieprojecten en de snel wisselende jongeren zien vele gemeenten als een obstakel (Verwey-Jonker, 2016).
De conclusie van het onderzoek is dat gemeenten anno 2016 meer aan jeugdparticipatie doen en op ‘hogere niveaus’: het daadwerkelijk invloed geven aan jeugdigen. Er lijkt een besef te zijn dat beleid maken niet meer zonder burgers kan. De bewustwording van het belang van beleidsgerichte participatie groeit en is ook onderdeel geweest van het transformatieproces.
Deelnemers aan een expert meeting in het Verwey-Jonker onderzoek, stelden dat jeugdparticipatie niet iets is dat vanzelf gaat: een budget en goede aansturing zijn belangrijk. De grootste rol speelt de gemeente zelf, maar de welwillendheid en het engagement vanuit jeugdigen moet als factor zeker niet onderschat worden. Om de huidige knelpunten om te zetten naar kansen is het vooral belangrijk om binnen een gemeente een gedeelde visie te hebben op
jeugdparticipatie en wat men hiermee wil bereiken. Ingewikkeld hierbij is dat jeugdparticipatie vaak onder verschillende wetten en beleidsafdelingen valt: passend onderwijs, jeugdwet en jeugdzorg hebben met verschillende partijen van doen maar werken met en voor dezelfde doelgroep. Daarnaast moet er meer aandacht komen voor het ‘leren van elkaar’. Met name daar waar het werkvormen betreft die gericht zijn op het werven, bereiken en vasthouden van bepaalde groepen jeugdigen. Er bestaan al veel initiatieven en er is veel kennis over dit onderwerp. Door jeugdparticipatie op de landelijke agenda te zetten en door te zorgen voor een betere samenwerking, afstemming en communicatie tussen gemeenten, organisaties en het onderwijs, kunnen er grote stappen gezet worden om jeugdparticipatie een structurele en duurzame plek te geven in het gemeentelijk beleid. Voor het jongerenwerk ligt er een belangrijke mogelijke opdracht om dit proces te ondersteunen (Clarijs, 2015).
De goedkoopste en meest effectieve manier om te innoveren is om naar het buitenland te kijken. Ons Nederlandse jeugdstelsel is vergeleken met dat van andere Europese landen veel minder gericht op de vrije tijd van de jeugd. Voor vele Europese landen is de vrije tijd van de jeugd hét aanknopingspunt voor jeugdbeleid. Tevens is zelfs voor de Europese Unie en de Raad van Europa het derde milieu het eerste oriëntatiepunt. Het jongerenwerk kan vanuit dit perspectief de koers uitzetten om aandacht te vragen voor het derde milieu, waar jongeren lid zijn van een werkgroep, jeugdraad of platform. Er liggen grote kansen voor een transformatie naar een effectiever en duurzaam lokaal jeugdbeleid (Clarijs, 2017).
3.4 Verbindende verandering
De wereld verandert als er netwerken van relaties ontstaan tussen mensen die ontdekken dat ze een gemeenschappelijke mening en visie delen over wat er mogelijk is. Dit is voor mensen die de wereld willen veranderen positief nieuws. Ons werk is het bevorderen van kritische verbindingen in plaats van het zorgen te maken over een kritische massa. Mensen hoeven wij niet te overtuigen om te veranderen, in plaats daarvan is het raadzaam om contact te maken met gelijkgestemde zielen. Door deze relaties zullen we nieuwe kennis, praktijken en moed ontwikkelen, tevens ontwikkelen we betrokkenheid die leidt tot een brede verandering (Wheatley, 2008). Binnen het sociale domein zijn er regelmatig situaties van ‘onzeker weten’ (Stam, 2013).
Binnen het jongerenwerk zal er kritisch moeten worden bekeken op welke wijze de aanbevelingen een rol kunnen spelen in het bevorderen van jeugdparticipatie. De ontwikkeling van verandervermogen vereist volgens Van den Nieuwenhof, dat medewerkers met taaie veranderingen leren omgaan en dat dit leerproces een zekere mate van risico, onzekerheid en onvoorspelbaarheid in zich mag dragen. Een te groot accent op beheersing of een te grote mate van onzekerheid staan de ontwikkeling van het verandervermogen of lerend vermogen van de organisatie in de weg (Van den Nieuwenhof, 2013).
Binnen het jongerenwerk zal er kritisch moeten worden bekeken op welke wijze de aanbevelingen een rol kunnen spelen in het bevorderen van jeugdparticipatie. De ontwikkeling van verandervermogen vereist volgens Van den Nieuwenhof, dat medewerkers met taaie veranderingen leren omgaan en dat dit leerproces een zekere mate van risico, onzekerheid en onvoorspelbaarheid in zich mag dragen. Een te groot accent op beheersing of een te grote mate van onzekerheid staan de ontwikkeling van het verandervermogen of lerend vermogen van de organisatie in de weg (Van den Nieuwenhof, 2013).
3.5 Vervolgacties
Toekomstige veranderkundige interventies die relevant lijken om jeugdparticipatie te bevorderen zijn binnen de organisatie te vinden op het gebied van werkbezoeken en het vormen van een Jeugdparticipatie Community of Practice. Het is van belang dat professionals en jongeren bij elkaar komen om een gezamenlijk plan van aanpak te bespreken. Ter inspiratie is er een stappenplan beschreven, waarbij de aanbevelingen besproken kunnen worden en eventueel aangepast kunnen worden naar eigen inzicht (zie bijlage 6). Elke stap is een stap dichter bij de droom. Het is van belang dat er niet te lang gewacht wordt om de mogelijke veranderingen door te zetten. Het klimaat om te ontwikkelen is momenteel uitermate gunstig, aangezien jeugdparticipatie hoog op de agenda staat bij de diverse stakeholders zoals de lokale overheid.